Deel 15
Blijf op de hoogte en volg Mario
19 December 2012 | Laos, Luang Prabang
"You cycled the Mae Hong Son loop?!?" De ogen van de Amerikaan met de grijze hangsnor plopten bijna uit hun kassen. "But it's got gradients of 20%!"
"Well, it wasn't easy", probeerde ik bescheiden te wezen, maar uiteraard voelde ik me vreselijk stoer. Voor even dan. Amerikanen staan niet altijd bekend om hun getrouwe weergave van de werkelijkheid. Bovendien was ik echt niet de enige die de ronde gefietst had. En uiteindelijk is het allemaal maar een kwestie van stug doortrappen. En zo nu en dan flink vloeken. Dat helpt. Daar ben ik de afgelopen 8 maanden wel achtergekomen.
Waar ik inmiddels ook ben achtergekomen: die verdomde Mae Hong Son-ronde, route 1095, is in de oorlog grotendeels aangelegd door het Japanse leger om troepen & voorraden naar Birma te transporteren. Ik ben geneigd te zeggen, ze hebben waardeloos werk afgeleverd. Goed, ze hadden waarschijnlijk wel wat anders aan hun hoofd dan het comfort van een verdwaasde, westerling die het zo nodig op de fiets moest doen. Dat neemt niet weg dat ze best wel eens wat verder vooruit hadden mogen kijken.
Maar goed, als ze wat verder vooruit hadden gekeken, waren ze om te beginnen nooit die oorlog begonnen natuurlijk.
Hoe dan ook, ik zou zweren dat ik op een gegeven moment een regiment Japanse miniatuursoldaatjes uit het struikgewas zag gluren om me eens even hartelijk (& hatelijk) uit te lachen. "Hahaha, dit weggetje is onze wraak!"
Vreemd genoeg leken ze Nederlands te spreken, hoewel ik niet uitsluit dat ik plots Japans verstond. (Ja, weet je veel wat zo'n multi-dimensionale quantum-ervaring als Pai met je doet?) De neiging was groot om iemand te vragen: "Hee, zag jij die Japanse soldaatjes ook?"
"Nee, maar ik zag wel een heel grote man. Met een hamer."
Overigens is het wel wat kinderachtig dat je zo slecht tegen je verlies kunt dat je uit nijd een weg achterlaat met 1864 bochten en hellingen van 15% - 20%. Naast de weg hadden ze vlak buiten Pai ook nog een brug achtergelaten. Maar deze was dusdanig gerestaureerd dat het niets meer was dan een doodgewone brug. Toch was het een attractie met een merkwaardige aantrekkingskracht op toeristen. In grote getalen liep men eroverheen en nam men foto's van elkaar. Ook stonden er een paar versierde fietsriksja's met platte banden op de brug. Wat daarvan de toegevoegde waarde was, weet ik niet. Een tank of een kanon hadden me toepasselijker geleken.Maar blijkbaar waren de Japanners te beroerd om zoiets achter te laten.
Na de brug volgde een laatste, lange klim door een in dikke nevelen gehulde, dichte jungle. Het deed de ontelbare spinnenwebben, zwaar van de waterdruppels, mooi uitkomen. Maar voor de rest was het een tamelijk eentonige aangelegenheid. Bocht omhoog - bocht omhoog - bocht omhoog, luidde de monotone mantra. Als ik even stilstond om op adem te komen, sloeg de damp van alle kanten van mijn lichaam. Maar op de top, uitgestegen boven de mist, was er een prachtig uitzicht op een bijna pijnlijk blauwe hemel en de groene bergpieken die leken te drijven op de dikke, witte wolkenwatten die in de valleien hingen.
Chiang Mai is de tweede stad van Thailand, maar met haar 250.000 inwoners is het nauwelijks een krankzinnige, Aziatische megastad te noemen. Het centrum is een on-Thais overzichtelijk vierkant van een kilometer bij een kilometer omgeven door een gracht en delen van de oude stadsmuur en -poorten. Het is niet per se een mooie plaats, maar het is wel een prettige plaats om zo maar doelloos wat in rond te slenteren. En je kunt er verdomd goed eten.
Ik dronk koffie in een cafeetje waar twee Nederlandse fietsers aan een tafeltje zaten. Er liep een man binnen. Een oude, uitgemergelde man met een slordige baard; zijn bril stond scheef en zijn spaarzame haar was in dunne golven achterover gekamd en eindige in wat vettige slierten die recalcitrant omhoog krulden in zijn nek.
"Hee, Frans!", riep een van de mannen aan het tafeltje, "Dit is Bart, ook 'n fietser."
"Nou", was het eerste wat Frans zei nadat hij de andere man aan het tafeltje van top tot teen had opgenomen, "Ik denk dat ik meer getoerd heb dan jij..."
Ziezo, de toon was gezet...
Andere gasten in het cafe waren een Amerikaan met een gele zakdoek op zijn hoofd en een zonnebril op zijn neus (omdat het binnen blijkbaar nog niet donker genoeg was), een jongeman met een kaalgeschoren hoofd (op een soort keppeltje van haar op zijn kruin na waaruit een lange staart groeide) die zijn flesje Changbier met een rietje dronk, en een westers-Aziatisch stel waarbij het niet geringe leeftijdsverschil mogelijk duidde op een financieel gemotiveerde liefde.
Het gesprek van de Nederlanders was inmiddels op fietsmateriaal beland. "Die Koga met versnellingen in ze naaf is van Bart." Frans keek naar buiten, snoof even en zei toen: "Ha, ik heb me fiets al 28 jaar. Acht-en-twin-tig jaar! Nooit geen problemen. Van mij hoeft dat allemaal niet, die nieuwerwetse poespas."
Gezellig hoor, van die Hollandse fietsers onder mekaar...
De weg van Chiang Mai naar Wang Pa Pao was erg mooi, maar het natuurschoon werd helaas wat verpest door een eindeloze sliert scheurende auto's zo nu en dan afgewisseld door achterlijk grote touringcars. (Allemachtig,dat waren geen bussen, dat waren brontosaurussen.) En of het verkeer op zich nog niet irritant genoeg was, toeterden ze ook nog eens bij elke wat die ze passeerden. (Wat? Ja, een wat.) En dat zijn er nogal wat. Wat Boeddha ervan vindt, weet ik niet. Niet veel vermoedelijk. Mij lijkt al dat getoeter de meditatieve momenten nauwelijks te bevorderen, maar de boeddhabeelden blijven er vrij onverstoorbaar onder en de Thai zelf zien het paradoxale van hun gedrag niet zo in.
Toen ik na het eten die avond mijn kamer betrad, werd ik opgewacht door een forse spin op de vloer. Oh getver. Niet dat ik nu per se een spinnenfobie heb, maar zodra ze een zeker formaat overschrijden, krijgen ze wat obsceens. Bovendien vind ik de combinatie geleedpotig & harig bepaald ongelukkig. Enige tijd stond ik aan de grond genageld te overwegen hoe deze situatie aan te pakken. Ik realiseerde me dat ik iets moest doenen dat dat iets meer actie diende in te houden dan aan de grond genageld staan. Tenslotte besloot ik er maar een handdoek overheen te gooien, ook al was me niet geheel duidelijk wat ik hiermee nu exact beoogde. Misschien wilde ik er vervolgens heel hard op gaan staan stampen of misschien was hij er niet als ik hem niet zag. Hoe dan ook, de spin reageerde minder sloom dan ik had gehoopt en schoot onder het lage bed. Een ontwikkeling waar ik niet zo gelukkig mee was.
Na een korte, wat onrustige nacht werd ik wakker van het geluid van lang & luid gerochel van mijn buurman. Maar zonder spin op mijn hoofd. En dat was een meevaller. Achteraf was ik toch blijf dat ik hem niet gedood had. Los van de misselijkmakende 'sjplet' bij het pletten (en, uiteraard, los van de gevolgen voor mijn karma): waarom zou iets waar we angst & walging voor voelen nu per se dood moeten? Bovendien, dat beestje had meer van mij dan ik van hem te vrezen (tenzij het een genetisch gemanipuleerde, giftige superspin met zelfbeheersingsproblemen was).
Chiang Rai is een stad van slordig beton & rommelige wegen waar toeristen alleen komen om zo snel mogelijk te maken weer weg te komen middels toertjes buiten de stad. "Nou, daar gaan we 's effe wat aan doen". moet het stadsbestuur gedacht hebben. En ze lieten een 20 meter hoge klok op een rotonde in het centrum plaatsen. Goeie genade, wat een godsafgrijselijk kitsch-kreng. Een goudkleurig wangedrocht van Aziatische tierelantijntjes & blingbling, zo volkomen misplaatst tussen al dat aangevreten beton & het reutelende verkeer dat je de ontwerper bijna zou gaan verdenken van een ironisch, postmodern statement. Zeker als je in de gelukkige omstandigheid verkeert de klok te mogen horen slaan; alsof je de Friese staartklok van een hoogbejaard boerenechtpaar hoort. Lachen hoor, zo'n ding. Maar ik ben blij dat ie niet in mijn stad staat. ("Zo", dacht het stadsbestuur, "We hebben Chiang Rai toch maar effe mooi op de kaart gezet". En dat hebben ze, ja. Een hoop plekken zijn inmiddels een grote grauwe brij, maar van Chiang Rai zal ik in elk geval 1 ding niet licht vergeten.)
"Good loom o' not so good loom?" De Chinese dame van Chiang Saen Guesthouse zuchtte er nog net niet bij, maar haar hele lichaam straalde uit dat het maar een hoop gedoe was, gasten. Ik bekeek beide kamers en merkte - behalve het prijsverschil van 120 baht - niet zo gek veel verschil. Een bankstel. Een fris likje verf misschien. En wat minder fletse posters van weinig subtiel gefotoshopte, Chinese landschappen. In de niet zo goede kamer stonden twee bedden. "You use one bed, okay?", zei ze op dezelfde moeizame toon alsof elk woord een kruiwagen was die ze een steile berg op moest duwen. Nu weet ik niet wat voor rare, nachtelijke avonturen ze van haar gemiddelde gast gewend is, maar ik verzekerde haar dat 1 bed toch vast wel zou voldoen voor een nachtje slapen. Ze keek me wat wantrouwend aan,alsof ze er geenszins gerust op was en overhandigde me tenslotte toch maar de sleutels met de woorden "Sometime hot showe', sometime cold showe'" (wat waarschijnlijk een eufemisme was voor het volstrekt ontbreken van warm water). Ze draaide zich om en slofte vermoeid terug naar haar kantoortje, zonder twijfel hopende dat dit de laatste transactie van de dag was.
Chiang Saen is een prettig plaatsje aan de oevers van de Mekhong-rivier met overwoekerde wats & dito stadsmuren. Aan de kade worden roestige, Chinese vrachtboten volgeladen en varen verveloze, houten scheepjes af & aan naar Laos & Birma. Langs het water staan talloze eetstalletjes en kun je zittend op een rieten matje aan een laag tafeltje genieten van een biertje, de gouden avondwaas die over de Mekhong strijkt en het menu dat soms ronduit enigmatisch is vertaald. Wat te verstaan onder spicy east northern style, sweet hand spicy salad, stir bitter sweet balance, a pig leads to fall, cook spicy totals up the sea, the arkshell burn of mix the vermiform appendix? (Waarbij de laatste twee waarschijnlijk afkomstig zijn uit het kookboek van Burroughs.) Gelukkig is er niemand die Engels spreekt, zodat opheldering uitblijft en het fascinerende mysterie intact blijft. 1 item liet echter niets te raden over; "it is a preserved egg", luidde de simpele mededeling.
De Gouden Driehoek roept sinistere beelden op van eindeloze papavervelden, drugsdealers, smokkelaars, opiumkits & schichtige junkies. Het bestrijkt een enorm gebied verspreid over Thailand, Birma & Laos. Maar voor het gemak van de toerist is dat gebied teruggebracht tot 1 punt: daar waar de Mekhong en de Ruak samenvloeien en de drie landen elkaar raken, bij het slaperige gehucht Sop Ruak (dat sindsdien aanzienlijk minder slaperig is). Wie echter een afdaling verwacht in een schemerige onderwereld komt bedrogen uit. Grote toerbussen laden toeristen uit bij souvenirswinkeltjes, een overdadige kitsch-tempel op een drakenboot van beton & metaal (met veel goud & glitterende spiegeltjes) en een overdosis aan "Golden Triangle"-borden (waaronder brave burgers zich gretig laten fotograferen). Tevens kun je overbetaalde boottripjes maken naar Laos & Birma, waar je dan een half uurtje mag rondlopen, zodat je weer twee landen van je lijstje kunt strepen. Maar wat de verdovende middelen betreft: veel sterker dan een mekhong-whisky wordt het niet. (Toegegeven, ook daarvan kun je behoorlijk van de kaart geraken.) Een bord bij de douane laat weinig ruimte voor discussie open: "Death sentence is for person smuggles in drugs".
Sop Ruak had een deprimerende ervaring kunnen zijn; een Drielandenpunt dat een beetje stout probeert te wezen. Maar twee dingen maken een bezoekje meer dan de moeite waard. Allereerst het prachtige uitzicht vanaf een heuvel op de drie desbetreffende landen. En ten tweede de Hall of Opium. Ook al was de entree (relatief) fors - 200 baht; duurder dan mijn kamer - het was elke baht waard. Lang geleden dat ik zo genoten heb van een museum.
De Thaise kant van de grens zag er minder ontwikkeld uit dan ik me herinnerde. Een weggetje van betonplaten - niet geheel ongeschonden - leidde naar de oever van de Mekhong waar lange, smalle, houten boten in het zand lagen te wachten om passagiers naar de Laotiaanse kant van de rivier te brengen. Aan die Laotiaanse kant wachtte eenzelfde soort arrangement. Ik vulde de formulieren in voor het visum en kon een lach niet onderdrukken toen ik zag dat ik naast mijn nationaliteit ook mijn ras diende te vermelden. Het meisje met de blonde dreadlocks en de etnische slobberbroek (waarin geen minderheid ter wereld dood gevonden zou willen worden) zag het grappige er niet van in. Ik sluit dan ook niet uit dat er gewoon niet zo veel te lachen viel (hoewel het ook zo maar zou kunnen dat het haar volstrekt ontbrak aan enig gevoel voor relativerende humor). Ik overhandigde de papieren, de pasfoto & de $35 aan de douanier, kreeg de benodigde stempels, duwde mijn fiets de steile helling op en zo stond ik in Huay Xai (zeg WC met zwaar Hollands polderaccent), Laos, een weinig bijzonder grensplaatsje dat vnl. bedoeld is om te wachten en raakte in gesprek met een Amerikaan op een vouwfiets waaraan ik in het begin van het blog refereerde.
Fietsen door de hooglanden van Noord-Laos is een stuk aangenamer dan fietsen door Thailand. De hellingen hebben niet van die absurde percentages, maar stijgen geleidelijk, en ook zit je niet opgesloten in verstikkend oerwoud, maar heb je fraaie uitzichten. Het is er niet zo vreselijk benauwd - 's morgens zelfs wat fris - en de wegen zijn vele malen rustiger. (Ook al werd ik vlak voor Vieng Phuka bijna platgereden door een Chinese bus die bij een bocht plots aan de verkeerde kant van de weg ging rijden. De chauffeur grijnsde breed naar me. Ik vermoed dat hij zijn rijbewijs in Georgie heeft gehaald.) In Huay Xai viel het nog niet zo op,maar als je een klein stukje het binnenland intrekt, merk je hoe weinig ontwikkeld Laos is. Dorpjes van bamboe, hout & bladerdaken; nauwelijks personenauto's (het weinige verkeer bestaat uit stinkende vrachtwagens, stinkende bussen en stinkende brommertjes). Kleine kinderen zwaaien enthousiast als je voorbij komt fietsen: "Farang farang sabaidee bye bye hello!" Laos telt aanzienlijk minder eetstalletjes in de dorpjes dan Thailand (of ze hebben ze uitzonderlijk goed verstopt). En de kleine winkeltjes hebben hun spaarzame koopwaar schijnbaar lukraak op een hoop neergekwakt. Zodat mijn lunch de eerste dag bestond uit wat bananen en koekjes van Chinese makelij (zoals zo veel hier van Chinese makelij is). "Serial food of recreation give you brand-new experience!", beloofde de verpakking. Nou nou! Ik hield me voor de zekerheid maar even goed vast voor ik een hap nam. Ja, weet je veel, voor je 't weet sla je steil achterover en val je je een gat in je kop in zo'n gat in de bergen en ben je nog verder van huis (en het is al zo'n teringeind...) De hooggespannen verwachtingen konden natuurlijk nooit worden waargemaakt. Droge rijstcrackers met een vage honingsmaak. Maar wellicht raakt de gemiddelde Chinees door het dolle heen.
Ergens halverwege Vieng Phuka en Na Theuy ontmoette ik twee Canadese fietsers die aan een ritje rond de wereld bezig waren. Degene die al het praten deed, had een flinke klap gemaakt - een dik blauw oog, fikse korsten op zijn knieen - en degene die de gehele tijd geen kik gaf, had de verwilderde, licht verbijsterde blik van iemand die in shocktoestand verkeerde. Hun gezichten & kleren waren smerig van zweet & aangekoekt stof. Ze gaven de indruk van soldaten die net waren teruggekeerd van het slagveld. Nou ja, misschien is dat wat China met je doet.
Ze haatten het.
Na Theuy stelde (vanzelfsprekend) niks voor voor. Een handjevol huisjes, winkeltjes & hotelletjes rond een T-splitsing die links naar de Chinese grens leidde en rechts naar Udomxai, Luang Prabang & Vientiane (& uiteindelijk helemaal naar de Cambodjaanse grens): Highway 13. (Waar de overige 12 highways lopen, is niet geheel duidelijk; ook lijkt het me wat pervers om uitgerekend je belangrijkste verkeeersweg no. 13 te noemen.) Uiteraard gebeurde er geen hol in Na Theuy, maar toch was het fascinerend om een avond in een dergelijk plaatsje door te brengen. Twee kinderen badmintonden op de stoffige straat, een vrouw liet haar haar doen in een hutje waar foto's uit modebladen op de houten muren waren geprikt & de was te drogen hing, enkele jongeren speelden pool in een openluchtcafe en mensen zaten op kratjes voor hun winkeltjes & eethuisjes te praten bij het schijnsel van flikkerende peertjes. Af & toe pruttelde er een brommertje voorbij. Het stelt als reiservaring weinig voor, maar ik werd er wel heel gelukkig van.
Udomxai zet zichzelf in de toeristische markt als "het hart van Noord-Laos". De ziel is het zeker niet. Het is een bedrijvige handelsstad met Chinese supermarkten, Chinese hotels, een Chinees winkelcentrum & patserige, pseudo-klassieke villa's (ongetwijfeld ook Chinees). Alles is tweetalig; veel dichter bij China zal ik deze trip waarschijnlijk niet komen. En als ik op Udomxai moet af gaan, hoef ik daar niet lang om te treuren. De voornaamste drijfveer van de stad is geld verdienen; er is weinig ruimte voor frivoliteiten. Het is er guur, grauw, mistig, lelijk. En vol vervaarlijk rochelende mensen. Maar ik heb er wel weer wat intrigerende gerechten aangetroffen op een menukaart:
- Fried crazy seablood
- Fried singer underground
- Eel, tiger cry lamboo
De 85 km van Udomxai naar Pak Mong bestond uit hobbelig asfalt vol gaten, afgewisseld met lange stukken stof verhard met irritante kleine kiezels & keien. Maar de rit voerde door een prachtige omgeving met fraaie vergezichten en kleine dorpjes met (vnl.) meisjes & vrouwen in kleurrijke klederdracht. (Wellicht dat het bordje "Well come to Hmong New Year" de verklaring hiervoor is, want ik kan me nauwelijks voorstellen dat ze er zo dagelijks bij lopen.) Tijdens een van die lange, gestage klimmen die het Laotiaanse berglandschap typeren, hoorde ik een Chinese SUV achter me ongeduldig toeteren. "Fok you, China modder", schoot er een Georgische flashback door mijn gedachten. Ze kwamen naast me rijden. "Hellooo! Hellooo!" Er werd enthousiast gezwaaid, er werden drie grote camera's uit de raampjes gestoken. Aanvankelijke irritatie maakte plaats voor hard lachen. Ziezo, een koekje van eigen toeristische deeg. Even was ik de etnische minderheid die zijn rare, etnische dingetje deed.
Het verkeer werd drukker en vervolgens werd het verkeer nog veel drukker en toen reed ik Luang Prabang binnen. "Hello, I know you, you here long time ago!", zei de dame - of mogelijk was het een man die graag een dame had willen zijn - achter de receptie van het eerste het beste hotel waar ik binnenstapte. Dat leek me uitermate sterk. Maar goed, ik besloot het spelletje maar mee te spelen. En weet je veel, misschien stapte ik van die 3 miljard hotels die Luang Prabang telt nu wel net die ene binnen waar ik 10 jaar geleden ook was. Niet dat het heel relevant was, want om een lang gesprek kort te maken: "Sorry, today no room. Tomorrow room. You come back tomorrow!" Bij het tweede hotel moest de eigenaar heel diep nadenken wat hij voor de kamer ging vragen. Gezien zijn dwalende blik scheen de prijs ergens hoog in de lucht te hangen. "Errr... 38.000?", sloeg hij er een aarzelende slag naar. Zelfs met een gedeeld toilet & douche was 3,80 euro nauwelijks afpersing te noemen. Maar bij het betalen bleek ik hem verkeerd verstaan te hebben. Of hij kon niet rekenen. Want drie nachten kostten me slechts 90.000 kip. (Ja, zo heet die munteenheid echt.) Wel maakte hij me al mijn kleingeld afhandig. Je beseft pas echt dat er iets goed mis is in een land als men worstelt wisselgeld terug te geven van het equivalent van 10 euro.
Na vijf dagen in Laos' minder ontwikkelde contreien kwam Luang Prabang als een shock. Sjezus, dit was geen stad, dit was een permanente braderie. Nu was het tien jaar geleden ook al een vrij populaire plaats, maar tegenwoordig is het een groot openluchtmuseum. Nou ja, ik moet wel oppassen dat ik niet zo'n ouwe zeikerd wordt die bij elke stap gaat lopen mekkeren dat het tien jaar geleden allemaal beter was. Zo vreselijk is Luang Prabang nu ook weer niet. Het blijft een mooi stadje met fraaie koloniale architectuur, schitterende (in meerdere opzichten) tempels en fotogenieke vergezichten over de Mekhong. Het is alleen niet groot genoeg om die gigantische stroom bezoekers te verwerken, zodat het centrum een groot opgepoetst toeristisch themapark dreigt te worden waar de lokale bevolking alleen nog komt om te werken. Een soort tropisch Brugge, maar dan zonder behoorlijke frieten.
("Da's wel een mooi, oud ding, he Toos?", zei de Nederlandse man wijzend op de zoveelste vervallen Wat. Wat helaas niet te zeggen viel over Toos.)
"Well, it wasn't easy", probeerde ik bescheiden te wezen, maar uiteraard voelde ik me vreselijk stoer. Voor even dan. Amerikanen staan niet altijd bekend om hun getrouwe weergave van de werkelijkheid. Bovendien was ik echt niet de enige die de ronde gefietst had. En uiteindelijk is het allemaal maar een kwestie van stug doortrappen. En zo nu en dan flink vloeken. Dat helpt. Daar ben ik de afgelopen 8 maanden wel achtergekomen.
Waar ik inmiddels ook ben achtergekomen: die verdomde Mae Hong Son-ronde, route 1095, is in de oorlog grotendeels aangelegd door het Japanse leger om troepen & voorraden naar Birma te transporteren. Ik ben geneigd te zeggen, ze hebben waardeloos werk afgeleverd. Goed, ze hadden waarschijnlijk wel wat anders aan hun hoofd dan het comfort van een verdwaasde, westerling die het zo nodig op de fiets moest doen. Dat neemt niet weg dat ze best wel eens wat verder vooruit hadden mogen kijken.
Maar goed, als ze wat verder vooruit hadden gekeken, waren ze om te beginnen nooit die oorlog begonnen natuurlijk.
Hoe dan ook, ik zou zweren dat ik op een gegeven moment een regiment Japanse miniatuursoldaatjes uit het struikgewas zag gluren om me eens even hartelijk (& hatelijk) uit te lachen. "Hahaha, dit weggetje is onze wraak!"
Vreemd genoeg leken ze Nederlands te spreken, hoewel ik niet uitsluit dat ik plots Japans verstond. (Ja, weet je veel wat zo'n multi-dimensionale quantum-ervaring als Pai met je doet?) De neiging was groot om iemand te vragen: "Hee, zag jij die Japanse soldaatjes ook?"
"Nee, maar ik zag wel een heel grote man. Met een hamer."
Overigens is het wel wat kinderachtig dat je zo slecht tegen je verlies kunt dat je uit nijd een weg achterlaat met 1864 bochten en hellingen van 15% - 20%. Naast de weg hadden ze vlak buiten Pai ook nog een brug achtergelaten. Maar deze was dusdanig gerestaureerd dat het niets meer was dan een doodgewone brug. Toch was het een attractie met een merkwaardige aantrekkingskracht op toeristen. In grote getalen liep men eroverheen en nam men foto's van elkaar. Ook stonden er een paar versierde fietsriksja's met platte banden op de brug. Wat daarvan de toegevoegde waarde was, weet ik niet. Een tank of een kanon hadden me toepasselijker geleken.Maar blijkbaar waren de Japanners te beroerd om zoiets achter te laten.
Na de brug volgde een laatste, lange klim door een in dikke nevelen gehulde, dichte jungle. Het deed de ontelbare spinnenwebben, zwaar van de waterdruppels, mooi uitkomen. Maar voor de rest was het een tamelijk eentonige aangelegenheid. Bocht omhoog - bocht omhoog - bocht omhoog, luidde de monotone mantra. Als ik even stilstond om op adem te komen, sloeg de damp van alle kanten van mijn lichaam. Maar op de top, uitgestegen boven de mist, was er een prachtig uitzicht op een bijna pijnlijk blauwe hemel en de groene bergpieken die leken te drijven op de dikke, witte wolkenwatten die in de valleien hingen.
Chiang Mai is de tweede stad van Thailand, maar met haar 250.000 inwoners is het nauwelijks een krankzinnige, Aziatische megastad te noemen. Het centrum is een on-Thais overzichtelijk vierkant van een kilometer bij een kilometer omgeven door een gracht en delen van de oude stadsmuur en -poorten. Het is niet per se een mooie plaats, maar het is wel een prettige plaats om zo maar doelloos wat in rond te slenteren. En je kunt er verdomd goed eten.
Ik dronk koffie in een cafeetje waar twee Nederlandse fietsers aan een tafeltje zaten. Er liep een man binnen. Een oude, uitgemergelde man met een slordige baard; zijn bril stond scheef en zijn spaarzame haar was in dunne golven achterover gekamd en eindige in wat vettige slierten die recalcitrant omhoog krulden in zijn nek.
"Hee, Frans!", riep een van de mannen aan het tafeltje, "Dit is Bart, ook 'n fietser."
"Nou", was het eerste wat Frans zei nadat hij de andere man aan het tafeltje van top tot teen had opgenomen, "Ik denk dat ik meer getoerd heb dan jij..."
Ziezo, de toon was gezet...
Andere gasten in het cafe waren een Amerikaan met een gele zakdoek op zijn hoofd en een zonnebril op zijn neus (omdat het binnen blijkbaar nog niet donker genoeg was), een jongeman met een kaalgeschoren hoofd (op een soort keppeltje van haar op zijn kruin na waaruit een lange staart groeide) die zijn flesje Changbier met een rietje dronk, en een westers-Aziatisch stel waarbij het niet geringe leeftijdsverschil mogelijk duidde op een financieel gemotiveerde liefde.
Het gesprek van de Nederlanders was inmiddels op fietsmateriaal beland. "Die Koga met versnellingen in ze naaf is van Bart." Frans keek naar buiten, snoof even en zei toen: "Ha, ik heb me fiets al 28 jaar. Acht-en-twin-tig jaar! Nooit geen problemen. Van mij hoeft dat allemaal niet, die nieuwerwetse poespas."
Gezellig hoor, van die Hollandse fietsers onder mekaar...
De weg van Chiang Mai naar Wang Pa Pao was erg mooi, maar het natuurschoon werd helaas wat verpest door een eindeloze sliert scheurende auto's zo nu en dan afgewisseld door achterlijk grote touringcars. (Allemachtig,dat waren geen bussen, dat waren brontosaurussen.) En of het verkeer op zich nog niet irritant genoeg was, toeterden ze ook nog eens bij elke wat die ze passeerden. (Wat? Ja, een wat.) En dat zijn er nogal wat. Wat Boeddha ervan vindt, weet ik niet. Niet veel vermoedelijk. Mij lijkt al dat getoeter de meditatieve momenten nauwelijks te bevorderen, maar de boeddhabeelden blijven er vrij onverstoorbaar onder en de Thai zelf zien het paradoxale van hun gedrag niet zo in.
Toen ik na het eten die avond mijn kamer betrad, werd ik opgewacht door een forse spin op de vloer. Oh getver. Niet dat ik nu per se een spinnenfobie heb, maar zodra ze een zeker formaat overschrijden, krijgen ze wat obsceens. Bovendien vind ik de combinatie geleedpotig & harig bepaald ongelukkig. Enige tijd stond ik aan de grond genageld te overwegen hoe deze situatie aan te pakken. Ik realiseerde me dat ik iets moest doenen dat dat iets meer actie diende in te houden dan aan de grond genageld staan. Tenslotte besloot ik er maar een handdoek overheen te gooien, ook al was me niet geheel duidelijk wat ik hiermee nu exact beoogde. Misschien wilde ik er vervolgens heel hard op gaan staan stampen of misschien was hij er niet als ik hem niet zag. Hoe dan ook, de spin reageerde minder sloom dan ik had gehoopt en schoot onder het lage bed. Een ontwikkeling waar ik niet zo gelukkig mee was.
Na een korte, wat onrustige nacht werd ik wakker van het geluid van lang & luid gerochel van mijn buurman. Maar zonder spin op mijn hoofd. En dat was een meevaller. Achteraf was ik toch blijf dat ik hem niet gedood had. Los van de misselijkmakende 'sjplet' bij het pletten (en, uiteraard, los van de gevolgen voor mijn karma): waarom zou iets waar we angst & walging voor voelen nu per se dood moeten? Bovendien, dat beestje had meer van mij dan ik van hem te vrezen (tenzij het een genetisch gemanipuleerde, giftige superspin met zelfbeheersingsproblemen was).
Chiang Rai is een stad van slordig beton & rommelige wegen waar toeristen alleen komen om zo snel mogelijk te maken weer weg te komen middels toertjes buiten de stad. "Nou, daar gaan we 's effe wat aan doen". moet het stadsbestuur gedacht hebben. En ze lieten een 20 meter hoge klok op een rotonde in het centrum plaatsen. Goeie genade, wat een godsafgrijselijk kitsch-kreng. Een goudkleurig wangedrocht van Aziatische tierelantijntjes & blingbling, zo volkomen misplaatst tussen al dat aangevreten beton & het reutelende verkeer dat je de ontwerper bijna zou gaan verdenken van een ironisch, postmodern statement. Zeker als je in de gelukkige omstandigheid verkeert de klok te mogen horen slaan; alsof je de Friese staartklok van een hoogbejaard boerenechtpaar hoort. Lachen hoor, zo'n ding. Maar ik ben blij dat ie niet in mijn stad staat. ("Zo", dacht het stadsbestuur, "We hebben Chiang Rai toch maar effe mooi op de kaart gezet". En dat hebben ze, ja. Een hoop plekken zijn inmiddels een grote grauwe brij, maar van Chiang Rai zal ik in elk geval 1 ding niet licht vergeten.)
"Good loom o' not so good loom?" De Chinese dame van Chiang Saen Guesthouse zuchtte er nog net niet bij, maar haar hele lichaam straalde uit dat het maar een hoop gedoe was, gasten. Ik bekeek beide kamers en merkte - behalve het prijsverschil van 120 baht - niet zo gek veel verschil. Een bankstel. Een fris likje verf misschien. En wat minder fletse posters van weinig subtiel gefotoshopte, Chinese landschappen. In de niet zo goede kamer stonden twee bedden. "You use one bed, okay?", zei ze op dezelfde moeizame toon alsof elk woord een kruiwagen was die ze een steile berg op moest duwen. Nu weet ik niet wat voor rare, nachtelijke avonturen ze van haar gemiddelde gast gewend is, maar ik verzekerde haar dat 1 bed toch vast wel zou voldoen voor een nachtje slapen. Ze keek me wat wantrouwend aan,alsof ze er geenszins gerust op was en overhandigde me tenslotte toch maar de sleutels met de woorden "Sometime hot showe', sometime cold showe'" (wat waarschijnlijk een eufemisme was voor het volstrekt ontbreken van warm water). Ze draaide zich om en slofte vermoeid terug naar haar kantoortje, zonder twijfel hopende dat dit de laatste transactie van de dag was.
Chiang Saen is een prettig plaatsje aan de oevers van de Mekhong-rivier met overwoekerde wats & dito stadsmuren. Aan de kade worden roestige, Chinese vrachtboten volgeladen en varen verveloze, houten scheepjes af & aan naar Laos & Birma. Langs het water staan talloze eetstalletjes en kun je zittend op een rieten matje aan een laag tafeltje genieten van een biertje, de gouden avondwaas die over de Mekhong strijkt en het menu dat soms ronduit enigmatisch is vertaald. Wat te verstaan onder spicy east northern style, sweet hand spicy salad, stir bitter sweet balance, a pig leads to fall, cook spicy totals up the sea, the arkshell burn of mix the vermiform appendix? (Waarbij de laatste twee waarschijnlijk afkomstig zijn uit het kookboek van Burroughs.) Gelukkig is er niemand die Engels spreekt, zodat opheldering uitblijft en het fascinerende mysterie intact blijft. 1 item liet echter niets te raden over; "it is a preserved egg", luidde de simpele mededeling.
De Gouden Driehoek roept sinistere beelden op van eindeloze papavervelden, drugsdealers, smokkelaars, opiumkits & schichtige junkies. Het bestrijkt een enorm gebied verspreid over Thailand, Birma & Laos. Maar voor het gemak van de toerist is dat gebied teruggebracht tot 1 punt: daar waar de Mekhong en de Ruak samenvloeien en de drie landen elkaar raken, bij het slaperige gehucht Sop Ruak (dat sindsdien aanzienlijk minder slaperig is). Wie echter een afdaling verwacht in een schemerige onderwereld komt bedrogen uit. Grote toerbussen laden toeristen uit bij souvenirswinkeltjes, een overdadige kitsch-tempel op een drakenboot van beton & metaal (met veel goud & glitterende spiegeltjes) en een overdosis aan "Golden Triangle"-borden (waaronder brave burgers zich gretig laten fotograferen). Tevens kun je overbetaalde boottripjes maken naar Laos & Birma, waar je dan een half uurtje mag rondlopen, zodat je weer twee landen van je lijstje kunt strepen. Maar wat de verdovende middelen betreft: veel sterker dan een mekhong-whisky wordt het niet. (Toegegeven, ook daarvan kun je behoorlijk van de kaart geraken.) Een bord bij de douane laat weinig ruimte voor discussie open: "Death sentence is for person smuggles in drugs".
Sop Ruak had een deprimerende ervaring kunnen zijn; een Drielandenpunt dat een beetje stout probeert te wezen. Maar twee dingen maken een bezoekje meer dan de moeite waard. Allereerst het prachtige uitzicht vanaf een heuvel op de drie desbetreffende landen. En ten tweede de Hall of Opium. Ook al was de entree (relatief) fors - 200 baht; duurder dan mijn kamer - het was elke baht waard. Lang geleden dat ik zo genoten heb van een museum.
De Thaise kant van de grens zag er minder ontwikkeld uit dan ik me herinnerde. Een weggetje van betonplaten - niet geheel ongeschonden - leidde naar de oever van de Mekhong waar lange, smalle, houten boten in het zand lagen te wachten om passagiers naar de Laotiaanse kant van de rivier te brengen. Aan die Laotiaanse kant wachtte eenzelfde soort arrangement. Ik vulde de formulieren in voor het visum en kon een lach niet onderdrukken toen ik zag dat ik naast mijn nationaliteit ook mijn ras diende te vermelden. Het meisje met de blonde dreadlocks en de etnische slobberbroek (waarin geen minderheid ter wereld dood gevonden zou willen worden) zag het grappige er niet van in. Ik sluit dan ook niet uit dat er gewoon niet zo veel te lachen viel (hoewel het ook zo maar zou kunnen dat het haar volstrekt ontbrak aan enig gevoel voor relativerende humor). Ik overhandigde de papieren, de pasfoto & de $35 aan de douanier, kreeg de benodigde stempels, duwde mijn fiets de steile helling op en zo stond ik in Huay Xai (zeg WC met zwaar Hollands polderaccent), Laos, een weinig bijzonder grensplaatsje dat vnl. bedoeld is om te wachten en raakte in gesprek met een Amerikaan op een vouwfiets waaraan ik in het begin van het blog refereerde.
Fietsen door de hooglanden van Noord-Laos is een stuk aangenamer dan fietsen door Thailand. De hellingen hebben niet van die absurde percentages, maar stijgen geleidelijk, en ook zit je niet opgesloten in verstikkend oerwoud, maar heb je fraaie uitzichten. Het is er niet zo vreselijk benauwd - 's morgens zelfs wat fris - en de wegen zijn vele malen rustiger. (Ook al werd ik vlak voor Vieng Phuka bijna platgereden door een Chinese bus die bij een bocht plots aan de verkeerde kant van de weg ging rijden. De chauffeur grijnsde breed naar me. Ik vermoed dat hij zijn rijbewijs in Georgie heeft gehaald.) In Huay Xai viel het nog niet zo op,maar als je een klein stukje het binnenland intrekt, merk je hoe weinig ontwikkeld Laos is. Dorpjes van bamboe, hout & bladerdaken; nauwelijks personenauto's (het weinige verkeer bestaat uit stinkende vrachtwagens, stinkende bussen en stinkende brommertjes). Kleine kinderen zwaaien enthousiast als je voorbij komt fietsen: "Farang farang sabaidee bye bye hello!" Laos telt aanzienlijk minder eetstalletjes in de dorpjes dan Thailand (of ze hebben ze uitzonderlijk goed verstopt). En de kleine winkeltjes hebben hun spaarzame koopwaar schijnbaar lukraak op een hoop neergekwakt. Zodat mijn lunch de eerste dag bestond uit wat bananen en koekjes van Chinese makelij (zoals zo veel hier van Chinese makelij is). "Serial food of recreation give you brand-new experience!", beloofde de verpakking. Nou nou! Ik hield me voor de zekerheid maar even goed vast voor ik een hap nam. Ja, weet je veel, voor je 't weet sla je steil achterover en val je je een gat in je kop in zo'n gat in de bergen en ben je nog verder van huis (en het is al zo'n teringeind...) De hooggespannen verwachtingen konden natuurlijk nooit worden waargemaakt. Droge rijstcrackers met een vage honingsmaak. Maar wellicht raakt de gemiddelde Chinees door het dolle heen.
Ergens halverwege Vieng Phuka en Na Theuy ontmoette ik twee Canadese fietsers die aan een ritje rond de wereld bezig waren. Degene die al het praten deed, had een flinke klap gemaakt - een dik blauw oog, fikse korsten op zijn knieen - en degene die de gehele tijd geen kik gaf, had de verwilderde, licht verbijsterde blik van iemand die in shocktoestand verkeerde. Hun gezichten & kleren waren smerig van zweet & aangekoekt stof. Ze gaven de indruk van soldaten die net waren teruggekeerd van het slagveld. Nou ja, misschien is dat wat China met je doet.
Ze haatten het.
Na Theuy stelde (vanzelfsprekend) niks voor voor. Een handjevol huisjes, winkeltjes & hotelletjes rond een T-splitsing die links naar de Chinese grens leidde en rechts naar Udomxai, Luang Prabang & Vientiane (& uiteindelijk helemaal naar de Cambodjaanse grens): Highway 13. (Waar de overige 12 highways lopen, is niet geheel duidelijk; ook lijkt het me wat pervers om uitgerekend je belangrijkste verkeeersweg no. 13 te noemen.) Uiteraard gebeurde er geen hol in Na Theuy, maar toch was het fascinerend om een avond in een dergelijk plaatsje door te brengen. Twee kinderen badmintonden op de stoffige straat, een vrouw liet haar haar doen in een hutje waar foto's uit modebladen op de houten muren waren geprikt & de was te drogen hing, enkele jongeren speelden pool in een openluchtcafe en mensen zaten op kratjes voor hun winkeltjes & eethuisjes te praten bij het schijnsel van flikkerende peertjes. Af & toe pruttelde er een brommertje voorbij. Het stelt als reiservaring weinig voor, maar ik werd er wel heel gelukkig van.
Udomxai zet zichzelf in de toeristische markt als "het hart van Noord-Laos". De ziel is het zeker niet. Het is een bedrijvige handelsstad met Chinese supermarkten, Chinese hotels, een Chinees winkelcentrum & patserige, pseudo-klassieke villa's (ongetwijfeld ook Chinees). Alles is tweetalig; veel dichter bij China zal ik deze trip waarschijnlijk niet komen. En als ik op Udomxai moet af gaan, hoef ik daar niet lang om te treuren. De voornaamste drijfveer van de stad is geld verdienen; er is weinig ruimte voor frivoliteiten. Het is er guur, grauw, mistig, lelijk. En vol vervaarlijk rochelende mensen. Maar ik heb er wel weer wat intrigerende gerechten aangetroffen op een menukaart:
- Fried crazy seablood
- Fried singer underground
- Eel, tiger cry lamboo
De 85 km van Udomxai naar Pak Mong bestond uit hobbelig asfalt vol gaten, afgewisseld met lange stukken stof verhard met irritante kleine kiezels & keien. Maar de rit voerde door een prachtige omgeving met fraaie vergezichten en kleine dorpjes met (vnl.) meisjes & vrouwen in kleurrijke klederdracht. (Wellicht dat het bordje "Well come to Hmong New Year" de verklaring hiervoor is, want ik kan me nauwelijks voorstellen dat ze er zo dagelijks bij lopen.) Tijdens een van die lange, gestage klimmen die het Laotiaanse berglandschap typeren, hoorde ik een Chinese SUV achter me ongeduldig toeteren. "Fok you, China modder", schoot er een Georgische flashback door mijn gedachten. Ze kwamen naast me rijden. "Hellooo! Hellooo!" Er werd enthousiast gezwaaid, er werden drie grote camera's uit de raampjes gestoken. Aanvankelijke irritatie maakte plaats voor hard lachen. Ziezo, een koekje van eigen toeristische deeg. Even was ik de etnische minderheid die zijn rare, etnische dingetje deed.
Het verkeer werd drukker en vervolgens werd het verkeer nog veel drukker en toen reed ik Luang Prabang binnen. "Hello, I know you, you here long time ago!", zei de dame - of mogelijk was het een man die graag een dame had willen zijn - achter de receptie van het eerste het beste hotel waar ik binnenstapte. Dat leek me uitermate sterk. Maar goed, ik besloot het spelletje maar mee te spelen. En weet je veel, misschien stapte ik van die 3 miljard hotels die Luang Prabang telt nu wel net die ene binnen waar ik 10 jaar geleden ook was. Niet dat het heel relevant was, want om een lang gesprek kort te maken: "Sorry, today no room. Tomorrow room. You come back tomorrow!" Bij het tweede hotel moest de eigenaar heel diep nadenken wat hij voor de kamer ging vragen. Gezien zijn dwalende blik scheen de prijs ergens hoog in de lucht te hangen. "Errr... 38.000?", sloeg hij er een aarzelende slag naar. Zelfs met een gedeeld toilet & douche was 3,80 euro nauwelijks afpersing te noemen. Maar bij het betalen bleek ik hem verkeerd verstaan te hebben. Of hij kon niet rekenen. Want drie nachten kostten me slechts 90.000 kip. (Ja, zo heet die munteenheid echt.) Wel maakte hij me al mijn kleingeld afhandig. Je beseft pas echt dat er iets goed mis is in een land als men worstelt wisselgeld terug te geven van het equivalent van 10 euro.
Na vijf dagen in Laos' minder ontwikkelde contreien kwam Luang Prabang als een shock. Sjezus, dit was geen stad, dit was een permanente braderie. Nu was het tien jaar geleden ook al een vrij populaire plaats, maar tegenwoordig is het een groot openluchtmuseum. Nou ja, ik moet wel oppassen dat ik niet zo'n ouwe zeikerd wordt die bij elke stap gaat lopen mekkeren dat het tien jaar geleden allemaal beter was. Zo vreselijk is Luang Prabang nu ook weer niet. Het blijft een mooi stadje met fraaie koloniale architectuur, schitterende (in meerdere opzichten) tempels en fotogenieke vergezichten over de Mekhong. Het is alleen niet groot genoeg om die gigantische stroom bezoekers te verwerken, zodat het centrum een groot opgepoetst toeristisch themapark dreigt te worden waar de lokale bevolking alleen nog komt om te werken. Een soort tropisch Brugge, maar dan zonder behoorlijke frieten.
("Da's wel een mooi, oud ding, he Toos?", zei de Nederlandse man wijzend op de zoveelste vervallen Wat. Wat helaas niet te zeggen viel over Toos.)
-
24 December 2012 - 22:12
Remy:
Heej Mario!
Nog dank voor je kerstkaart. Hij kwam vandaag precies op tijd binnen.
Ik las net jouw laatste verslag in Laos en moest meteen denken aan een reis die ik in september heb gemaakt naar de zuidchinese provincie Yunnan.
Ik heb toen een week in de provinciestad Xishuangbanna/Jinghong gezeten, ongeveer 60 kilometer van de grens met Laos. De mekong loopt er dwars doorheen.
Voor mij was het de eerste keer in deze regionen dus ik vond het wel leuk om er een weekje rond te hangen. Ben daar uiteindelijk op de laatste avond van mijn verblijf in een Chinese discotheek beland waar ik me kostelijk heb geamuseerd, dus ik koester warme herinneringen aan dit oord.
Als je toevallig ook daar in de buurt bent en nog zin hebt om daar een gezellige fundamentalistische christenfamilie te ontmoeten (met 7 kinderen!) dan kan ik wel een meet & greet voor je organiseren.
..Kunnen jullie gezellig samen psalmen zingen of iets dergelijks...
Goede reis nog, vrolijke kerstdagen en alvast gelukkig nieuwjaar!
grtZRemy
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley