Deel 11
Blijf op de hoogte en volg Mario
13 Oktober 2012 | Georgië, Tbilisi
Jawel, Back In The USSR! Of liever gezegd, de ex-SSR. Maar voor ik begin een kort (en hopelijk niet te saai) overzicht van de gevoelige relaties die de Caucasische republieken met elkaar en met hun buren hebben (en de puinhopen ten gevolge van de implosie van de Sovjet-Unie).
Nou, daar gaan we dan:
Armenie verkeert waarschijnlijk in de unieke positie dat het tegelijkertijd vriendschappelijke banden met zowel Rusland, de VS en Iran onderhoudt. De relatie met Turkije is echter wat meer gespannen en dat is vnl. te wijten aan 1 woord: genocide. Armenie wil dat Turkije erkent dat de verschrikkingen van 1915 - 1922 genocide waren, terwijl Turkije - hoewel niet onwillig de verschrikkingen schoorvoetend toe te geven - weigert het woord genocide te gebruiken. En dus zijn hun grenzen gesloten, ook al lijkt het erop dat hun koele relatie wat opwarmt. Dat is allerminst het geval met Azerbeidjan, met wie Armenie een nare, bloedige oorlog heeft uitgevochten in de jaren '90 over Nagorno-Karabach (dat nu een onafhankelijke republiek is (die door geen enkel ander land wordt erkend), maar in feite gewoon deel uitmaakt van Armenie). De grens tussen beide landen is hermetisch gesloten. Sterker nog, een visum voor Nagorno-Karabach in je paspoort betekent dat je Azerbeidjan niet in komt. En om de zaken nog wat verder te compliceren, ligt er in Armenie een provincie van Azerbeidjan - Naxcivan - die alleen te bereiken is per vliegtuig of over land via Iran (met wie Azerbeidjan een niet al te goede band heeft) of een miniscuul stukje Turkije (waaraan Azerbeidjan niet grenst). Georgie - hoewel zowel Armenie als Azerbeidjan het land als arrogant en overheersend beschouwt - onderhoudt wat betere relaties met zijn Caucasische buren. Het heeft echter grote problemen met het wat machtigere Rusland die ze (niet geheel onterecht) verdenken van steun aan de afgescheiden provincies Abchazie en Zuid-Ossetie (die nu onafhankelijke republieken zijn die door geen enkel ander land, et cetera). Vreemd genoeg is het mogelijk om zonder al te veel problemen van Georgie naar Abchazie te reizen, maar als je van Rusland door Abchazie naar Georgie reist, loop je het niet geringe risico gearresteerd te worden en, na enige tijd in de gevangenis te hebben doorgebracht, een fikse boete te moeten betalen.
Hoe dan ook...
Genoeg politiek.
Laat ik beginnen met Georgie, de eerste Caucasische republiek die ik bezocht.
Jim - de Britse motorrijder die ik had ontmoet in Bulgarije enige blogs geleden - had me er al voor gewaarschuwd: Georgiers zijn de slechtste chauffeurs ter wereld. Weliswaar overdreef hij wat, mar ze eindigen zeker niet laag in de top 10. Het is vreemd. Het zijn aardige, beleefde en gastvrije mensen, maar zodra ze achter het stuur van een gemotoriseerd voertuig zitten, lijken ze te veranderen in sociopathische snelheidsduivels. Het ergst zijn de marshrutka (minibus)-chauffeurs, een baan waar je klaarblijkelijk slechts naar kunt solliciteren als je geruime tijd op een gesloten afdeling van een TBS-kliniek hebt doorgebracht. Het zijn een stelletje psychopathische cowboys die bij voorkeur inhalen op de gevaarlijkst denkbare plekken met in de ene hand een mobiele telefoon en in de andere een brandende sigaret en onder hun stoel, ongetwijfeld, een fles zelfgestookte chacha. Deze krankzinnige rijstijl gecombineerd met wegen die niet onderdoen voor die in Cambodja wat betreft hun belabberde staat maken Georgie een uitdaging voor de fietser.
Een ander potentieel fataal gevaar is de Georgische keuken. De nationale trots is de khachapuri: klef vet witbrood met kaas van binnen en kaas erop en - als je geluk hebt - daarbovenop dan weer een kwart pakje boter. Da's geen maaltijd, da's een hartaanval geserveerd met een glimlach! En mocht je daaraan niet bezwijken, gooien ze er in sommige gelegenheden ook nog eens een snotterig ei overheen, zodat een salmonellavergiftiging het karwei kan afmaken. Nog een nationale favoriet: je brood soppen in een pruttelende smurrie van gesmolten kaas en een plas warme boter. Allemachtig, in plaats van de Schijf van Vijf lijkt de Georgische keuken eerder een actief euthanasiebeleid na te streven. Tel daarbij het wijdverbreide drink-, rook- en rijgedrag (niet zelden tegelijkertijd in praktijk gebracht) op en het is eigenlijk een godswonder dat er uberhaupt nog Georgiers op deze wereld rondlopen.
Enfin, nog onwetende wat betreft deze zaken stond ik bij de grens terwijl een ongeschoren Georgische beambte "Velopasport! Velopasport!" naar me blafte. Huh? Had ik speciale papieren voor mijn fiets nodig om de grens te mogen passeren? Zeer goed mogelijk; ik begaf me per slot van rekening in Kafka-territorium. Maar toen hij de lichtelijk onthutste blik op mijn gezicht zag, barstte hij uit in een schor gelach. "Whohoho! Velopasport..." Oh, Georgische humor... Hoewel ik niet uitsluit dat de man een enigszins aangeschoten was. En dan bedoel ik dus niet verwond middels geweer, pistool of (kruis)boog.
Het eerste waar mijn oog op viel - naast de rare letters (die me het ongemakkelijke gevoel gaven dat ik een vreemd soort Thailand was ingereden) - waren een plastic bierfles van 2,5 liter (leeg) en een forse rode bh (ook leeg). Wat me een nogal verknipt beeld gaf van Georgische vrouwen. Vale, het eerste stadje dat ik passeerde, bood een nogal troosteloze aanblik. Een verzameling ernstig gehandicapte, grauwe sovjet-structuren onder een nog grauwere lucht (jawel, het weer had zich wonderwel aan de omstandigheden aangepast). "Hey Johny!", riep een niet zo aantrekkelijke vrouw me na, haar brede lach een gapend zwart gat. Ik stak gehaast een hand op en fietste snel door. Niet snel genoeg, echter, om nog net een glimps op te vangen van een Stalinstraat...
"Pleasant enough", zijn de woorden die de Lonely Planet gebruikt om Akhaltsikhe te beschrijven. Tsja, het heeft een imposant kasteel op een heuveltop. Maar aangenamer dan dat wordt het niet, vrees ik. De rest van het stadje was een merkwaardige mix van verwaarloosde 19e eeuwse panden, dodelijk vermoeid communistisch beton en enige moedige doch volslagen mislukte architectonische pogingen de gemeenschap de 21e eeuw binnen te loodsen. Het geheel gaf de indruk alsof men de stukjes van drie verschillende puzzels met het nodige geweld aan elkaar had gepast.
Niemand sprak Engels (of enig andere herkenbare taal).
Er hing een rare lucht in het motel waar ik verbleef.
Het regende.
Nee, in plaats van "pleasant enough" zou ik Akhaltsikhe eerder een loodzware, socialistische kater van goedkope alcohol en rauwe sigaretten willen noemen. Maar goed, smaken verschil.
De volgende dag - de lucht een brijerige gortenpap warin een dreinerig kind verveeld met zijn lepel zit te spatten - besloot ik naar Batumi aan de Zwarte Zee te vertrekken. De weg door de bergen zag er mooi uit en ondanks de miserabele miezer ging ik vol goede moed op pad. Tot Adegeni was de weg alleszins te doen en ik begon me af te vragen of al die mensen niet wat overdreven hadden met hun geklaag over de staat van de Georgische wegen.
Wel...
Niet bepaald.
Van het ene op het andere moment veranderde de weg van redelijk glad asfalt in een zwaar gebombardeerde landweg. Terwijl de dikke, rode lijn op de kaart een verharde weg suggereerde, was de werkelijkheid een grimmige mengeling van modder & keien & plassen & gaten. En de daaropvolgende 120 km zou er geen verbetering in komen. Integendeel. Het leek er slechts slechter op te worden (maar ik sluit niet uit dat mijn obserrvatievermogen wat werd aangetast door het constante gehobbeldebobbel). Maar het landschap was prachtig. Mistige bergen dichtbegroeid met naaldbomen, grillige rotsen met mos bedekt, watervallen (die soms over de weg stroomden) en nauwelijks verkeer. De weinige vrachtwagens - oude legertrucks die er uitzagen en klonken als dinosaurussen met bronchitis - die me passeerden, lachten me eerst hartelijk uit en boodden me vervolgens een lift aan. (D.i. de chauffeurs, hoewel ik geenszins uitsluit dat de vrachtwagens me ook uitlachten.) Ik sloeg hun aanbod beleefd af, aangezien ik me ondanks - of wellicht dankzij - de modderige omstandigheden prima vermaakte.
Na anderhalve dag bereikte ik de top van de pas. Een naamloos dorpje van houten huisjes lag in de bagger tussen het groen en de bergnevel geisoleerd en uitgestorven te wezen. Ik waande me in een van die sombere, Russische klassiekers uit de 19e eeuw en vroeg me af hoe het nou in de winter moest als er een dik pak sneeuw lag. Goed, ik sluit niet uit dat er niemand woonde. Ook al hoorde ik stemmen. Maar dat zegt natuurlijk niks.
Tijdens de afdaling - die eerlijk gezegd nauwelijks sneller ging dan de klim - brak de zon door de wolken, verschenen er meer huizen en ontmoette ik mijn eerste medefietser sinds, eh... nou ja, lange tijd. Helaas bleek het een nogal sjaggerijnige, ouwe Zwitser te betreffen die niet de indruk wekte veel lol te beleven aan de onderneming. "Neffer I haf seen soch bat roats! Neffer! I vos in Africa, I vos in Asia, I vos in Sout America. Bot soch roats..." Maar de omgeving is wel erg mooi, wierp ik tegen. "Pfaah! Chust like Svitserland.." Maar wel een stuk goedkoper. "Bot in Svitserland zee infrastructure is moch better. Bot here... Ha! Neffer I haf seen soch bat roats!" En verder ging hij weer, zich een weg omhoog worstelend, de slierten van zijn uitdunnende haar samengebonden in een staart die driftig op en neer deinde.
In een klein dorpje verder bergafwaarts ontmoette ik een Amerikaan die Engels gaf op een plaatselijk schooltje. Hij nodigde uit voor een kopje koffie in de lerarenkamer, we hadden een fijn gesprek en voor ik het wist zat ik chacha te drinken met hem en enkele andere leraren in een houten keet achter een winkeltje. Uiteindelijk was het uiteraard beter de fiets te laten staan en een van de leraren nodigde me uit om bij hem te slapen. En te eten. En te drinken.
De kater van de volgende dag bleek verrassend mild en na een uitgebreid ontbijt bereid door de vrouw van de leraar - een stevige groentensoep, khachapuri, gebakken aardappelen met ui, gesmolten kaas in boter en chocoladecake - was ik volledig gereed voor de laatste 90 km naar Batumi (te meer dar de weg na 15 km in heel redelijk asfalt veranderde). Ongeveer halverwege ontmoette ik weer een medefietser, Thomas uit Engeland die in Antwerpen woonde, een Oostenrijkse naam had en Nederlands sprak met een Duits accent. Hij had een elektrische gitaar & een versterker in een van zijn fietstasen gestouwd en liet me trots de vlaggetjes op zijn frame zien van de landen waar hij was geweest. Misschien dat hij al iets te alng solo had gefietst, want zijn conversatie had de neiging om alle kanten tegelijk uit te zwabberen, alsof hij alle gedachten die hij in zijn eentje had gedacht plots in een klap wilde spuien. Zoiets als: "Ik wil natuurkunde gaan studeren in Amsterdam - Ik heb filosofie gestudeerd - Ik drink en rook niet, weet je - Je kunt hier heel goedkoop koffie kopen - Met berkenbast kun je heel gemakkelijk vuur maken - Wildkamperen? Kijk uit voor beren! - Even verderop is een mooi watervalletje - Oh kijk, een koe - Ik ga hierna naar de Oekraine - Hoe is de weg verderop?" et cetera. Toen onze wegen scheidden, was ik behoorlijk uitgeput. Maar tegelijkertijd bedacht ik: God mag weten hoe maf ik zelf klink na 5 maanden en 6500 km.
"In five years time Batumi will be the best city in the world", beweerde niemand minder dan Donald Trump op een spandoek dat boven de weg hing. De president van Georgie stond breed grijnzend naast de Grote Man. De beste stad ter wereld? Nou, nou... Het leek me nogal een hyperbool. Maar er werd wel behoorlijk gebouwd in de badplaats. Meestal hotels in pseodo-classicistische stijl om de nouveau riche te imponeren. Niet onaangenaam, maar tevens weinig enerverend. Erger echter waren de pogingen tot post-modernisme, met als hoogtepunt van absurditeit de Black Sea Business Tower, een grotendeels uit glas opgetrokken toren met hoog boven de grond in een van zijn zijkanten een volstrekt zinloos en belachelijk reuzenrad. (Hoewel het pompeuze Sheraton Hotel er ook mocht wezen: een Stalin-barokke bruidstaart met een glimmend gouden koepel als kroon op zijn eigen smakeloosheid; vreselijk poenerig en tegelijkertijd treurigmakend goedkoop.) Toch was Batumi geen nare stad. Ook al stelde het (kiezel)strand weinig voor, de straatjes en steegjes waren plezierig om doorheen te dwalen. Maar gezien de reputatie van Trump ben ik blij dat ik hier nu was en niet in 2017. En als ik de president was zou ik zeker niet zo breed grijnzend naast hem staan.
De natuur van de Zwarte Zee ziet er bijna uit als een alles overwoekerend oerwoud. Maar toen ik de bergen van Svaneti introk, veranderde dat langzaam in dichte bossen in herfstkleuren die schitterend afstaken tegen de diepblauwe hemel. Hoewel het 's nachts koud was - heel koud; ijskoud - was het weer prachtig. Evenals het landschap dat alleen maar mooier werd hoe hoger ik kwam. Alpenweiden, besneeuwde bergtoppen, gletsjers - net Zwitserland, inderdaad - en, verspreid over de valleien en de heuvelruggen, pittoreske dorpjes met middeleeuwse verdedigingstorens (waar Svaneti om bekend staat). Na Mestia - niet onplezierig, maar nogal toeristisch en vanwege het nieuwe centrum (dat grotendeels nog in aanbouw was) merkwardig levenloos - werd de weg slecht. Heel slecht. Slechter dan die naar Batumi (wat dus blijkbaar mogelijk was). Ik was dan ook behoorlijk verbasd op een fiets voor me op en neer deinend har in een staart te zien. Een staart die inderdad toebehoorde aan mijn nogal sjaggerijnige, Zwitserse medefietser. Die inmiddels in een aanzienlijk beter humeur was. Wat nu ook weer niet direct inhield dat hij angenam gezelschap was. Ik bedoel, het was geen slechte vent en het was fijn eindelijk weer eens een behoorlijk gesprek in het Engels te kunnen voeren. (Als je geen Georgisch of Russisch spreekt, ben je behoorlijk geisoleerd in deze contreien.) Maar helaas was hij zo iemand die iets te veel feitenkennis bezat om nog enige ruimte over te hebben voor twijfel of speculatie. Hij wist gewoon te veel om nog open te staan voor de mening van een ander, aangezien hij toch gelijk had. Nogal vermoeiend, te meer daar we een kamer deelden in Ushguli. Tsja, veel keuze was er niet in dat schattige gehucht vol pittoreske armoede in bagger en varkensstront. Het speet me dan ook weinig toen ik er de volgende dag achterkwam dat ik iets sneller (of liever gezegd, iets minder langzaam) de berg op ging dan hij. Maar eerlijk is eerlijk, hij was een paar jar ouder en enige kilo's zwaarder. En bovendien was zijn strategie van klimmen uiteraard beter.
Ondanks de slechte weg - ik blijf het woord 'weg' gebruiken, ook al rek ik de definitie nu wel erg ver op - was het landschap spectaculair en adembenemend, en hoewel de afdaling een trage martelgang was en ik tweemaal mijn band opblies, was het alle ellende absoluut waard.
"Attractive", zegt de Lonely Planet over Kutaisi, maar deze omschrijving is ongeveer even accuraat als het bijgevoegde kaartje van de stad (dat me deed afvragen of Georgie wellicht twee Kutaisi's telde en ik per ongeluk in de lelijke stiefzuster was beland). Goed, op een bepaalde bankroet-socialisme-manier straalde het wel een zekere charme uit (die uitstekend tot zijn recht kwam in de druilbuien die chronisch boven de plaats leken te hangen), er stonden wat aardige 19e eeuwse panden (waaruit boompjes en struiken groeiden) en er was een snackbar genaamd Stud Food (die zijn clientele lokte met de wervelende slagzin: "Be calm and come to Stud Food"; nou, als je daar geen trek van krijgt...) Maar het stadje herinnert je er vnl. aan waarom de Georgiers toch zo veel drinken. Nee, de meest trefzekere omschrijving zet 'm toch in de eerste drie letters..
De M1 is de slagader van Georgie's wegennet. Tevens was het het moment dat ik me afvroeg: "Waarom doe ik dit eigenlijk?" Het was er krankzinnig druk en de meeste weggebruikers verzonnen ter plekke hun eigen verkeersregels en snelheidslimiet, waardoor levensgevaarlijke situaties bijna een sleur werden. ("O jee, weer bijna doodgereden...") Zeker tussen Kutaisi en Gori, waar de snelweg uit slechts twee banen bestaat. Maar er wordt - met steun van de Chinese overheid - druk gewerkt aan verbreding. Nou ja, druk. Druk op zijn Georgisch. Voor zo ver ik kon bekijken lummelde men mar wat rond, de Nederlandse fietser een welkom excuus om nog wat meer rond te lummelen. Tot niet geringe ergernis en frustratie van de Chinese opzichter wiens hele houding en krampachtige glimlach een volstrekt onbegrip verried voor de Georgiers en hun arbeidsethos, en een absoluut ongemak wat betreft zijn omgang met de nationale zeden & gewoontes. Een onbegrip en ongemak dat volkomen wederzijds was, overigens. Georgiers spreken geen woord Engels, mar zodra de opzichter buiten gehoorbereik was, wist een van hen er een hartgrondig "Fok you China modder" uit te persen. Ook waren ze niet te beroerd om enige obscene gebaren achter zijn rug te maken. De wegwerkers voorzagen me van meer appels en peren - die ze in een plaatselijke boomgard plukten - dan ik kon dragen en uiteraard ontkwam ik niet aan een shot chacha (die uit een plastic colafles kwam en de verfijnde smaak van bisonkit had). Het was half 10 op een wat grijsblauwe morgen en ik prees mezelf gelukkig dat ik getuige had mogen zijn van deze fraaie botsing van culturen.
"From Stalin era", zei de receptionist van Hotel Intourist en zijn stem daalde tot een welhaast eerbiedige fluistertoon. Ik keek om me heen en zag de grote holle hal, de marmeren vloer en de imposante pilaren; een ruimte ontworpen om een gewoon mens zich nietig en onbeduidend te laten voelen. Een weidse trappengalerij - meer marmer - leidde naar de tweede etage, door een lange gang met rood behang over een oude houten parketvloer die gelegd was in gecompliceerde patronen naar een kamer met een verrassend (en enigszins teleurstellend) modern interieur. Ik had toch op zijn minst op een grote, bakelieten telefoon gehoopt. Het matras stamde gelukkig nog wel uit Stalins tijd, zodat een spartaanse communistische nachtrust gegarandeerd was. Veel keus had ik niet. Het was Hotel Intourist of Hotel Georgia, en Hotel Intourist had als pluspunten een tientje korting, zijn Koude Oorlog-ambiance en een zeer kortgerokte & uitermate zwaar opgemaakte jongedame bij de ingang van het inpandige casino die breed glimlachte en enthousiast zwaaide elke keer als ik passeerde. De keuze was dus snel gemaakt.
Normaal gesproken zou je niet zo snel een nacht doorbrengen in een plaats als Gori. Het is zo'n typisch grauwe, saaie sovjetstad die gebouwd lijkt om gebukt te gaan onder grauw, saai sovjetweer. Maar het is ook de geboorteplaats van Iosif Jughashvili. Wat nog steeds geen bezoekje rechtvaardigt als de man niet beter bekend zou staan als Jozef Stalin. Een connectie waarvoor de inwoners van Gori (en Georgie) zich allerminst schamen. Integendeel. Voor de meeste mensen is het zo lang geleden dat ze er op terug kunnen kijken als de tijd dat alles beter was. Hij heeft per slot van rekening de oorlog gewonnen en van de Sovjet-Unie een supermacht gemaakt. En als je in een heden leeft waar stad & land langzaam uit elkaar vallen, je buiten de boot valt als je de wildwest-economie niet kan bijbenen, oude mensen moeten bedelen omdat hun pensioen niet wordt betaald en er een constante dreiging van een machtig buurland boven je hoofd hangt, is het heel verleidelijk het verleden te verheerlijken. Wat Gori met genoegen doet. Het kent een Stalinboulevard, een Stalinplein en, natuurlijk, een Stalinmuseum. Objectief bekeken is dat laatste een tamelijk saaie bedoening; veel zwartwit foto's en weinig uitleg in het Engels. Maar als onveranderd relikwie uit de communistische tijd is het zeer interessant. Er is geen ruimte voor de goelags, de zuiveringen en de miljoenen doden die hij op zijn geweten heeft. Het is een onkritische, bijna religieuze (ironisch genoeg) verering van Stalin die langzaam in het absurde glijdt als je naar buiten loopt en de tempel ziet die over zijn nederige geboortehuisje is gebouwd.
En nu bevind ik me dus in Tbilisi. Een wat rare stad, hoewel ik niet zo goed mijn vinger kan leggen op wat er nu exact zo raar aan is. In eerste instantie wekt het de indruk heel modern en welvarend te zijn, maar achter een indrukwekkende facade van barok en communistisch classicisme gaat een hoop ouwe teringzooi schuil. Er wordt redelijk wat gebouwd, maar tegelijkertijd lijkt er een verlammende gelatenheid en lamlendigheid over de stad te hangen, alsof men er totaal het nut niet van inziet iets te ondernemen, omdat het toch allemaal niks wordt.
Maar goed, misschien zit ik er helemaal naast en laat ik mijn observaties te veel beinvloeden door het druilerige herfstweer dat nu al enkele dagen over de stad trekt.
Nou, daar gaan we dan:
Armenie verkeert waarschijnlijk in de unieke positie dat het tegelijkertijd vriendschappelijke banden met zowel Rusland, de VS en Iran onderhoudt. De relatie met Turkije is echter wat meer gespannen en dat is vnl. te wijten aan 1 woord: genocide. Armenie wil dat Turkije erkent dat de verschrikkingen van 1915 - 1922 genocide waren, terwijl Turkije - hoewel niet onwillig de verschrikkingen schoorvoetend toe te geven - weigert het woord genocide te gebruiken. En dus zijn hun grenzen gesloten, ook al lijkt het erop dat hun koele relatie wat opwarmt. Dat is allerminst het geval met Azerbeidjan, met wie Armenie een nare, bloedige oorlog heeft uitgevochten in de jaren '90 over Nagorno-Karabach (dat nu een onafhankelijke republiek is (die door geen enkel ander land wordt erkend), maar in feite gewoon deel uitmaakt van Armenie). De grens tussen beide landen is hermetisch gesloten. Sterker nog, een visum voor Nagorno-Karabach in je paspoort betekent dat je Azerbeidjan niet in komt. En om de zaken nog wat verder te compliceren, ligt er in Armenie een provincie van Azerbeidjan - Naxcivan - die alleen te bereiken is per vliegtuig of over land via Iran (met wie Azerbeidjan een niet al te goede band heeft) of een miniscuul stukje Turkije (waaraan Azerbeidjan niet grenst). Georgie - hoewel zowel Armenie als Azerbeidjan het land als arrogant en overheersend beschouwt - onderhoudt wat betere relaties met zijn Caucasische buren. Het heeft echter grote problemen met het wat machtigere Rusland die ze (niet geheel onterecht) verdenken van steun aan de afgescheiden provincies Abchazie en Zuid-Ossetie (die nu onafhankelijke republieken zijn die door geen enkel ander land, et cetera). Vreemd genoeg is het mogelijk om zonder al te veel problemen van Georgie naar Abchazie te reizen, maar als je van Rusland door Abchazie naar Georgie reist, loop je het niet geringe risico gearresteerd te worden en, na enige tijd in de gevangenis te hebben doorgebracht, een fikse boete te moeten betalen.
Hoe dan ook...
Genoeg politiek.
Laat ik beginnen met Georgie, de eerste Caucasische republiek die ik bezocht.
Jim - de Britse motorrijder die ik had ontmoet in Bulgarije enige blogs geleden - had me er al voor gewaarschuwd: Georgiers zijn de slechtste chauffeurs ter wereld. Weliswaar overdreef hij wat, mar ze eindigen zeker niet laag in de top 10. Het is vreemd. Het zijn aardige, beleefde en gastvrije mensen, maar zodra ze achter het stuur van een gemotoriseerd voertuig zitten, lijken ze te veranderen in sociopathische snelheidsduivels. Het ergst zijn de marshrutka (minibus)-chauffeurs, een baan waar je klaarblijkelijk slechts naar kunt solliciteren als je geruime tijd op een gesloten afdeling van een TBS-kliniek hebt doorgebracht. Het zijn een stelletje psychopathische cowboys die bij voorkeur inhalen op de gevaarlijkst denkbare plekken met in de ene hand een mobiele telefoon en in de andere een brandende sigaret en onder hun stoel, ongetwijfeld, een fles zelfgestookte chacha. Deze krankzinnige rijstijl gecombineerd met wegen die niet onderdoen voor die in Cambodja wat betreft hun belabberde staat maken Georgie een uitdaging voor de fietser.
Een ander potentieel fataal gevaar is de Georgische keuken. De nationale trots is de khachapuri: klef vet witbrood met kaas van binnen en kaas erop en - als je geluk hebt - daarbovenop dan weer een kwart pakje boter. Da's geen maaltijd, da's een hartaanval geserveerd met een glimlach! En mocht je daaraan niet bezwijken, gooien ze er in sommige gelegenheden ook nog eens een snotterig ei overheen, zodat een salmonellavergiftiging het karwei kan afmaken. Nog een nationale favoriet: je brood soppen in een pruttelende smurrie van gesmolten kaas en een plas warme boter. Allemachtig, in plaats van de Schijf van Vijf lijkt de Georgische keuken eerder een actief euthanasiebeleid na te streven. Tel daarbij het wijdverbreide drink-, rook- en rijgedrag (niet zelden tegelijkertijd in praktijk gebracht) op en het is eigenlijk een godswonder dat er uberhaupt nog Georgiers op deze wereld rondlopen.
Enfin, nog onwetende wat betreft deze zaken stond ik bij de grens terwijl een ongeschoren Georgische beambte "Velopasport! Velopasport!" naar me blafte. Huh? Had ik speciale papieren voor mijn fiets nodig om de grens te mogen passeren? Zeer goed mogelijk; ik begaf me per slot van rekening in Kafka-territorium. Maar toen hij de lichtelijk onthutste blik op mijn gezicht zag, barstte hij uit in een schor gelach. "Whohoho! Velopasport..." Oh, Georgische humor... Hoewel ik niet uitsluit dat de man een enigszins aangeschoten was. En dan bedoel ik dus niet verwond middels geweer, pistool of (kruis)boog.
Het eerste waar mijn oog op viel - naast de rare letters (die me het ongemakkelijke gevoel gaven dat ik een vreemd soort Thailand was ingereden) - waren een plastic bierfles van 2,5 liter (leeg) en een forse rode bh (ook leeg). Wat me een nogal verknipt beeld gaf van Georgische vrouwen. Vale, het eerste stadje dat ik passeerde, bood een nogal troosteloze aanblik. Een verzameling ernstig gehandicapte, grauwe sovjet-structuren onder een nog grauwere lucht (jawel, het weer had zich wonderwel aan de omstandigheden aangepast). "Hey Johny!", riep een niet zo aantrekkelijke vrouw me na, haar brede lach een gapend zwart gat. Ik stak gehaast een hand op en fietste snel door. Niet snel genoeg, echter, om nog net een glimps op te vangen van een Stalinstraat...
"Pleasant enough", zijn de woorden die de Lonely Planet gebruikt om Akhaltsikhe te beschrijven. Tsja, het heeft een imposant kasteel op een heuveltop. Maar aangenamer dan dat wordt het niet, vrees ik. De rest van het stadje was een merkwaardige mix van verwaarloosde 19e eeuwse panden, dodelijk vermoeid communistisch beton en enige moedige doch volslagen mislukte architectonische pogingen de gemeenschap de 21e eeuw binnen te loodsen. Het geheel gaf de indruk alsof men de stukjes van drie verschillende puzzels met het nodige geweld aan elkaar had gepast.
Niemand sprak Engels (of enig andere herkenbare taal).
Er hing een rare lucht in het motel waar ik verbleef.
Het regende.
Nee, in plaats van "pleasant enough" zou ik Akhaltsikhe eerder een loodzware, socialistische kater van goedkope alcohol en rauwe sigaretten willen noemen. Maar goed, smaken verschil.
De volgende dag - de lucht een brijerige gortenpap warin een dreinerig kind verveeld met zijn lepel zit te spatten - besloot ik naar Batumi aan de Zwarte Zee te vertrekken. De weg door de bergen zag er mooi uit en ondanks de miserabele miezer ging ik vol goede moed op pad. Tot Adegeni was de weg alleszins te doen en ik begon me af te vragen of al die mensen niet wat overdreven hadden met hun geklaag over de staat van de Georgische wegen.
Wel...
Niet bepaald.
Van het ene op het andere moment veranderde de weg van redelijk glad asfalt in een zwaar gebombardeerde landweg. Terwijl de dikke, rode lijn op de kaart een verharde weg suggereerde, was de werkelijkheid een grimmige mengeling van modder & keien & plassen & gaten. En de daaropvolgende 120 km zou er geen verbetering in komen. Integendeel. Het leek er slechts slechter op te worden (maar ik sluit niet uit dat mijn obserrvatievermogen wat werd aangetast door het constante gehobbeldebobbel). Maar het landschap was prachtig. Mistige bergen dichtbegroeid met naaldbomen, grillige rotsen met mos bedekt, watervallen (die soms over de weg stroomden) en nauwelijks verkeer. De weinige vrachtwagens - oude legertrucks die er uitzagen en klonken als dinosaurussen met bronchitis - die me passeerden, lachten me eerst hartelijk uit en boodden me vervolgens een lift aan. (D.i. de chauffeurs, hoewel ik geenszins uitsluit dat de vrachtwagens me ook uitlachten.) Ik sloeg hun aanbod beleefd af, aangezien ik me ondanks - of wellicht dankzij - de modderige omstandigheden prima vermaakte.
Na anderhalve dag bereikte ik de top van de pas. Een naamloos dorpje van houten huisjes lag in de bagger tussen het groen en de bergnevel geisoleerd en uitgestorven te wezen. Ik waande me in een van die sombere, Russische klassiekers uit de 19e eeuw en vroeg me af hoe het nou in de winter moest als er een dik pak sneeuw lag. Goed, ik sluit niet uit dat er niemand woonde. Ook al hoorde ik stemmen. Maar dat zegt natuurlijk niks.
Tijdens de afdaling - die eerlijk gezegd nauwelijks sneller ging dan de klim - brak de zon door de wolken, verschenen er meer huizen en ontmoette ik mijn eerste medefietser sinds, eh... nou ja, lange tijd. Helaas bleek het een nogal sjaggerijnige, ouwe Zwitser te betreffen die niet de indruk wekte veel lol te beleven aan de onderneming. "Neffer I haf seen soch bat roats! Neffer! I vos in Africa, I vos in Asia, I vos in Sout America. Bot soch roats..." Maar de omgeving is wel erg mooi, wierp ik tegen. "Pfaah! Chust like Svitserland.." Maar wel een stuk goedkoper. "Bot in Svitserland zee infrastructure is moch better. Bot here... Ha! Neffer I haf seen soch bat roats!" En verder ging hij weer, zich een weg omhoog worstelend, de slierten van zijn uitdunnende haar samengebonden in een staart die driftig op en neer deinde.
In een klein dorpje verder bergafwaarts ontmoette ik een Amerikaan die Engels gaf op een plaatselijk schooltje. Hij nodigde uit voor een kopje koffie in de lerarenkamer, we hadden een fijn gesprek en voor ik het wist zat ik chacha te drinken met hem en enkele andere leraren in een houten keet achter een winkeltje. Uiteindelijk was het uiteraard beter de fiets te laten staan en een van de leraren nodigde me uit om bij hem te slapen. En te eten. En te drinken.
De kater van de volgende dag bleek verrassend mild en na een uitgebreid ontbijt bereid door de vrouw van de leraar - een stevige groentensoep, khachapuri, gebakken aardappelen met ui, gesmolten kaas in boter en chocoladecake - was ik volledig gereed voor de laatste 90 km naar Batumi (te meer dar de weg na 15 km in heel redelijk asfalt veranderde). Ongeveer halverwege ontmoette ik weer een medefietser, Thomas uit Engeland die in Antwerpen woonde, een Oostenrijkse naam had en Nederlands sprak met een Duits accent. Hij had een elektrische gitaar & een versterker in een van zijn fietstasen gestouwd en liet me trots de vlaggetjes op zijn frame zien van de landen waar hij was geweest. Misschien dat hij al iets te alng solo had gefietst, want zijn conversatie had de neiging om alle kanten tegelijk uit te zwabberen, alsof hij alle gedachten die hij in zijn eentje had gedacht plots in een klap wilde spuien. Zoiets als: "Ik wil natuurkunde gaan studeren in Amsterdam - Ik heb filosofie gestudeerd - Ik drink en rook niet, weet je - Je kunt hier heel goedkoop koffie kopen - Met berkenbast kun je heel gemakkelijk vuur maken - Wildkamperen? Kijk uit voor beren! - Even verderop is een mooi watervalletje - Oh kijk, een koe - Ik ga hierna naar de Oekraine - Hoe is de weg verderop?" et cetera. Toen onze wegen scheidden, was ik behoorlijk uitgeput. Maar tegelijkertijd bedacht ik: God mag weten hoe maf ik zelf klink na 5 maanden en 6500 km.
"In five years time Batumi will be the best city in the world", beweerde niemand minder dan Donald Trump op een spandoek dat boven de weg hing. De president van Georgie stond breed grijnzend naast de Grote Man. De beste stad ter wereld? Nou, nou... Het leek me nogal een hyperbool. Maar er werd wel behoorlijk gebouwd in de badplaats. Meestal hotels in pseodo-classicistische stijl om de nouveau riche te imponeren. Niet onaangenaam, maar tevens weinig enerverend. Erger echter waren de pogingen tot post-modernisme, met als hoogtepunt van absurditeit de Black Sea Business Tower, een grotendeels uit glas opgetrokken toren met hoog boven de grond in een van zijn zijkanten een volstrekt zinloos en belachelijk reuzenrad. (Hoewel het pompeuze Sheraton Hotel er ook mocht wezen: een Stalin-barokke bruidstaart met een glimmend gouden koepel als kroon op zijn eigen smakeloosheid; vreselijk poenerig en tegelijkertijd treurigmakend goedkoop.) Toch was Batumi geen nare stad. Ook al stelde het (kiezel)strand weinig voor, de straatjes en steegjes waren plezierig om doorheen te dwalen. Maar gezien de reputatie van Trump ben ik blij dat ik hier nu was en niet in 2017. En als ik de president was zou ik zeker niet zo breed grijnzend naast hem staan.
De natuur van de Zwarte Zee ziet er bijna uit als een alles overwoekerend oerwoud. Maar toen ik de bergen van Svaneti introk, veranderde dat langzaam in dichte bossen in herfstkleuren die schitterend afstaken tegen de diepblauwe hemel. Hoewel het 's nachts koud was - heel koud; ijskoud - was het weer prachtig. Evenals het landschap dat alleen maar mooier werd hoe hoger ik kwam. Alpenweiden, besneeuwde bergtoppen, gletsjers - net Zwitserland, inderdaad - en, verspreid over de valleien en de heuvelruggen, pittoreske dorpjes met middeleeuwse verdedigingstorens (waar Svaneti om bekend staat). Na Mestia - niet onplezierig, maar nogal toeristisch en vanwege het nieuwe centrum (dat grotendeels nog in aanbouw was) merkwardig levenloos - werd de weg slecht. Heel slecht. Slechter dan die naar Batumi (wat dus blijkbaar mogelijk was). Ik was dan ook behoorlijk verbasd op een fiets voor me op en neer deinend har in een staart te zien. Een staart die inderdad toebehoorde aan mijn nogal sjaggerijnige, Zwitserse medefietser. Die inmiddels in een aanzienlijk beter humeur was. Wat nu ook weer niet direct inhield dat hij angenam gezelschap was. Ik bedoel, het was geen slechte vent en het was fijn eindelijk weer eens een behoorlijk gesprek in het Engels te kunnen voeren. (Als je geen Georgisch of Russisch spreekt, ben je behoorlijk geisoleerd in deze contreien.) Maar helaas was hij zo iemand die iets te veel feitenkennis bezat om nog enige ruimte over te hebben voor twijfel of speculatie. Hij wist gewoon te veel om nog open te staan voor de mening van een ander, aangezien hij toch gelijk had. Nogal vermoeiend, te meer daar we een kamer deelden in Ushguli. Tsja, veel keuze was er niet in dat schattige gehucht vol pittoreske armoede in bagger en varkensstront. Het speet me dan ook weinig toen ik er de volgende dag achterkwam dat ik iets sneller (of liever gezegd, iets minder langzaam) de berg op ging dan hij. Maar eerlijk is eerlijk, hij was een paar jar ouder en enige kilo's zwaarder. En bovendien was zijn strategie van klimmen uiteraard beter.
Ondanks de slechte weg - ik blijf het woord 'weg' gebruiken, ook al rek ik de definitie nu wel erg ver op - was het landschap spectaculair en adembenemend, en hoewel de afdaling een trage martelgang was en ik tweemaal mijn band opblies, was het alle ellende absoluut waard.
"Attractive", zegt de Lonely Planet over Kutaisi, maar deze omschrijving is ongeveer even accuraat als het bijgevoegde kaartje van de stad (dat me deed afvragen of Georgie wellicht twee Kutaisi's telde en ik per ongeluk in de lelijke stiefzuster was beland). Goed, op een bepaalde bankroet-socialisme-manier straalde het wel een zekere charme uit (die uitstekend tot zijn recht kwam in de druilbuien die chronisch boven de plaats leken te hangen), er stonden wat aardige 19e eeuwse panden (waaruit boompjes en struiken groeiden) en er was een snackbar genaamd Stud Food (die zijn clientele lokte met de wervelende slagzin: "Be calm and come to Stud Food"; nou, als je daar geen trek van krijgt...) Maar het stadje herinnert je er vnl. aan waarom de Georgiers toch zo veel drinken. Nee, de meest trefzekere omschrijving zet 'm toch in de eerste drie letters..
De M1 is de slagader van Georgie's wegennet. Tevens was het het moment dat ik me afvroeg: "Waarom doe ik dit eigenlijk?" Het was er krankzinnig druk en de meeste weggebruikers verzonnen ter plekke hun eigen verkeersregels en snelheidslimiet, waardoor levensgevaarlijke situaties bijna een sleur werden. ("O jee, weer bijna doodgereden...") Zeker tussen Kutaisi en Gori, waar de snelweg uit slechts twee banen bestaat. Maar er wordt - met steun van de Chinese overheid - druk gewerkt aan verbreding. Nou ja, druk. Druk op zijn Georgisch. Voor zo ver ik kon bekijken lummelde men mar wat rond, de Nederlandse fietser een welkom excuus om nog wat meer rond te lummelen. Tot niet geringe ergernis en frustratie van de Chinese opzichter wiens hele houding en krampachtige glimlach een volstrekt onbegrip verried voor de Georgiers en hun arbeidsethos, en een absoluut ongemak wat betreft zijn omgang met de nationale zeden & gewoontes. Een onbegrip en ongemak dat volkomen wederzijds was, overigens. Georgiers spreken geen woord Engels, mar zodra de opzichter buiten gehoorbereik was, wist een van hen er een hartgrondig "Fok you China modder" uit te persen. Ook waren ze niet te beroerd om enige obscene gebaren achter zijn rug te maken. De wegwerkers voorzagen me van meer appels en peren - die ze in een plaatselijke boomgard plukten - dan ik kon dragen en uiteraard ontkwam ik niet aan een shot chacha (die uit een plastic colafles kwam en de verfijnde smaak van bisonkit had). Het was half 10 op een wat grijsblauwe morgen en ik prees mezelf gelukkig dat ik getuige had mogen zijn van deze fraaie botsing van culturen.
"From Stalin era", zei de receptionist van Hotel Intourist en zijn stem daalde tot een welhaast eerbiedige fluistertoon. Ik keek om me heen en zag de grote holle hal, de marmeren vloer en de imposante pilaren; een ruimte ontworpen om een gewoon mens zich nietig en onbeduidend te laten voelen. Een weidse trappengalerij - meer marmer - leidde naar de tweede etage, door een lange gang met rood behang over een oude houten parketvloer die gelegd was in gecompliceerde patronen naar een kamer met een verrassend (en enigszins teleurstellend) modern interieur. Ik had toch op zijn minst op een grote, bakelieten telefoon gehoopt. Het matras stamde gelukkig nog wel uit Stalins tijd, zodat een spartaanse communistische nachtrust gegarandeerd was. Veel keus had ik niet. Het was Hotel Intourist of Hotel Georgia, en Hotel Intourist had als pluspunten een tientje korting, zijn Koude Oorlog-ambiance en een zeer kortgerokte & uitermate zwaar opgemaakte jongedame bij de ingang van het inpandige casino die breed glimlachte en enthousiast zwaaide elke keer als ik passeerde. De keuze was dus snel gemaakt.
Normaal gesproken zou je niet zo snel een nacht doorbrengen in een plaats als Gori. Het is zo'n typisch grauwe, saaie sovjetstad die gebouwd lijkt om gebukt te gaan onder grauw, saai sovjetweer. Maar het is ook de geboorteplaats van Iosif Jughashvili. Wat nog steeds geen bezoekje rechtvaardigt als de man niet beter bekend zou staan als Jozef Stalin. Een connectie waarvoor de inwoners van Gori (en Georgie) zich allerminst schamen. Integendeel. Voor de meeste mensen is het zo lang geleden dat ze er op terug kunnen kijken als de tijd dat alles beter was. Hij heeft per slot van rekening de oorlog gewonnen en van de Sovjet-Unie een supermacht gemaakt. En als je in een heden leeft waar stad & land langzaam uit elkaar vallen, je buiten de boot valt als je de wildwest-economie niet kan bijbenen, oude mensen moeten bedelen omdat hun pensioen niet wordt betaald en er een constante dreiging van een machtig buurland boven je hoofd hangt, is het heel verleidelijk het verleden te verheerlijken. Wat Gori met genoegen doet. Het kent een Stalinboulevard, een Stalinplein en, natuurlijk, een Stalinmuseum. Objectief bekeken is dat laatste een tamelijk saaie bedoening; veel zwartwit foto's en weinig uitleg in het Engels. Maar als onveranderd relikwie uit de communistische tijd is het zeer interessant. Er is geen ruimte voor de goelags, de zuiveringen en de miljoenen doden die hij op zijn geweten heeft. Het is een onkritische, bijna religieuze (ironisch genoeg) verering van Stalin die langzaam in het absurde glijdt als je naar buiten loopt en de tempel ziet die over zijn nederige geboortehuisje is gebouwd.
En nu bevind ik me dus in Tbilisi. Een wat rare stad, hoewel ik niet zo goed mijn vinger kan leggen op wat er nu exact zo raar aan is. In eerste instantie wekt het de indruk heel modern en welvarend te zijn, maar achter een indrukwekkende facade van barok en communistisch classicisme gaat een hoop ouwe teringzooi schuil. Er wordt redelijk wat gebouwd, maar tegelijkertijd lijkt er een verlammende gelatenheid en lamlendigheid over de stad te hangen, alsof men er totaal het nut niet van inziet iets te ondernemen, omdat het toch allemaal niks wordt.
Maar goed, misschien zit ik er helemaal naast en laat ik mijn observaties te veel beinvloeden door het druilerige herfstweer dat nu al enkele dagen over de stad trekt.
-
21 Juni 2018 - 09:40
Ela:
Beste meneer,
Wat een verzuurd artikel! Georgië heeft heel veel meer te bieden dan u hier beschrijft. Het is jammer dat u alleen maar de negatieve ervaringen deelt, maar dat zegt meer over u dan over het land.
Tip: blijf gewoon lekker in Nederland vakantie houden, niemand zit ook op uw te wachten!
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley